Borscht
A Memory
(Dutch below)
The winters I visited my father, back when he lived in Moscow, were so bitterly cold that I could sometimes only stay outside for ten minutes at a time. During one of those winters, we were in Wladimir, a small town just outside of Moscow. We sought shelter from the cold in one of those slightly dodgy cafeterias, marked with the typical кафе sign—you walk down a flight of stairs and end up in a dark bar, with a big TV screen, barely any daylight, and a few sinister-looking men with large moustaches sitting at the bar. Back then, people still smoked indoors.
Some of my best food memories in Russia were born in the strangest places—dark bars, back rooms on the fifth floor of a casino hotel—where suddenly you find yourself in a Korean culinary heaven. This time, it was borscht, in one of those shadowy little bars. A dish I actually only discovered later, since I was a vegetarian for much of my childhood. At the time, I still didn’t eat meat. I remember how my parents and sisters ordered borscht, and how that deep red, almost magenta soup was brought to our table.
I watched, enviously, as those richly filled bowls were placed in front of them—chunks of beef in the center, a generous dollop of smetana on top, finished with fresh dill. Borscht, in its most traditional form. Meanwhile, I chewed on a dry slice of black bread—Borodinskiy rye, dark brown, flavoured with coriander and caraway, sweetened with molasses (there wasn’t much else on the menu for vegetarians)—longing for the soup.
“Want a bite?” my sister asked. Cautiously, I took a spoonful, only after asking at least five times whether it had touched any meat. I took a taste. My whole body filled with warmth—and a hint of guilt. But wow, it was worth it.
Ten years later, I was traveling through Ukraine with my father, searching for the villages of our ancestors. Three days on the road, place to place—1771 kilometers in three days. Borscht became our go-to lunch option. I was no longer vegetarian, but it didn’t matter here anyway, because in every village we visited, the soup happened to be meatless.
Each village, each cook, had their own entirely unique version. Sometimes the borscht wasn’t red, but yellowish. Sometimes it was full of beans. Elsewhere, it was a splash of sunflower oil—the region’s signature ingredient—that gave the soup its distinct flavour. That oil connected you directly to this place, this moment in time.
And it was connective: between now and then, between us and the stories of our ancestors. Those who survived the harsh winters of this region with a soup like borscht—simple, affordable, nourishing, hearty. A dish that could feed many mouths.
De winters waarin ik mijn vader opzocht, toen hij in Moskou woonde, waren zo bitter koud dat ik soms maar tien minuten buiten kon blijven. Tijdens een van die winters waren we in Wladimir, een stadje net buiten Moskou. We zochten beschutting tegen de kou in een van die ietwat 'dodgy' cafetaria’s met het typische uithangbordje кафе—waar je een trapje afdaalt en in een donkere bar belandt, met een groot tv-scherm, bijna geen daglicht, en een paar sinistere figuren met grote snorren aan de bar. In die tijd werd er nog binnen gerookt.
Vaak zijn mijn beste eetherinneringen in Rusland ontstaan op de vreemdste plekken—donkere barren, achterkamertjes op de vijfde verdieping van een casinohotel—waar je je plots in een Koreaans walhalla waant. Deze keer was het Borscht, in zo’n schimmig barretje. Een gerecht dat ik eigenlijk pas later leerde kennen, omdat ik een groot deel van mijn jeugd vegetariër was. Ook toen nog at ik geen vlees. Ik herinner me hoe mijn ouders en zussen borscht bestelden, en hoe die donkerrode, bijna diep roze soep naar ons toe werd gebracht.
Jaloers keek ik naar die dieprode, rijkgevulde kommen—een stuk rundvlees in het midden, een royale lepel smetana erop, afgetopt met dille. Borscht, zoals het traditioneel bedoeld is. Terwijl ik kauwde op mijn droge stuk zwart brood—Borodinskiy roggebrood, donkerbruin, met koriander en karwijzaad, gezoet met melasse (er stond weinig anders voor vegetariërs op het menu)—keek ik verlangend naar de kommen.
“Wil je een hapje?” vroeg mijn zus. Voorzichtig nam ik een lepel, nadat ik zeker vijf keer had gevraagd of er geen vlees op zat. Ik proefde. Mijn hele lichaam vulde zich met warmte—en een vleugje schuldgevoel. Maar wauw, het was het waard.
Tien jaar later reisde ik met mijn vader door Oekraïne, op zoek naar de dorpen van onze voorouders. Drie dagen onderweg, van plek naar plek—1771 kilometer in drie dagen. Borscht werd onze standaard lunchoptie. Ik was inmiddels geen vegetariër meer, maar dat maakte hier niet uit, want in elk dorp waar we kwamen, was de soep juist zonder vlees.
Elk dorp, elke kok, had zijn of haar volledig eigen versie. Soms was de borscht niet rood, maar gelig. Soms rijkgevuld met bonen. Elders was het de scheut zonnebloemolie—het streekproduct—die de soep haar karakter gaf. Die olie verbond je direct met deze plek, dit moment.
En verbindend was het zeker: tussen nu en toen, tussen ons en de verhalen van onze voorouders. Zij die in deze regio de ijskoude winters overleefden met een soep als borscht—eenvoudig, goedkoop, voedzaam, vullend. Een gerecht dat veel monden kon voeden.






